Hoe reageren bij hyperventilatie
18th April 2008
Wie hyperventileert haalt te snel en te die adem. Hierdoor komt er meer zuurstof in het bloed en ademt men meer koolzuurgas uit. Vooral dat laatste kan een aantal klachten veroorzaken, omdat het de zuurtegraad van het bloed beïnvloedt. Er treden klachten op over het gehele lichaam, zoals een benauwd gevoel, kortademigheid, transpiratie, hartkloppingen en pijn in de borststreek, een droge mond, duizeligheid, en tintelingen in de ledematen.
Hyperventilatie kan verschillende oorzaken hebben. Dikwijls wordt er een verband vastgesteld tussen emotionele spanningen en hyperventilatie. Overbelasting of oververmoeidheid kunnen hyperventilatie uitlokken. Dat kan een eenmalig verschijnsel zijn, maar kan zich ook frequent manifesteren. Een aanval is vrij beangstigend, er ontstaat een paniekerig gevoel, daar men denkt dat men een hartinfarct heeft.
Om en acute aanval onder controle te krijgen, volstaat het om rustiger te ademen. Theoretisch kan dit door eerst diep te ademen, vervolgens driemaal langzaam in ademen en tot 6 tellen en uit te ademen, dit tot de klachten verdwenen zijn. Door het paniekerig gevoel is het vaak niet eenvoudig om de ademhaling onder controle te krijgen.
Bij een patiënt die hyperventileert is het beste om een papieren-of plastic zak voor de neus en mond te houden, indien niet aanwezig met beide handen een gesloten schelp te vormen. Door deze methode een tot twee minuten toe te passen, wordt een gedeelte van het koolzuurgas terug ingeademd waardoor de klachten verdwijnen. Deze methodes mogen enkel gebruikt worden wanneer men zeker is dat het om hyperventilatie gaat, dus niet bij een hartinfarct.
Na de aanval is het verstandig om een geneesheer te raadplegen. Hij kan nagaan of het inderdaad een hyperventilatie was en niet een andere aandoening. Om een nieuwe aanval te vermijden moeten de eigenlijke oorzaken worden weggewerkt. Indien de hyperventilatie in de hand wordt gewerkt door angst, stress of bedreigende toestanden moeten deze worden opgespoord. (Hugo J. Lücke)